Lekker weg in andermans land <$BlogRSDUrl$>
Click for Rotterdam, Netherlands Forecast
create your own visited country map

maandag, augustus 30, 2004

WAX ON...WAX OFF
Lui moest het zijn, deze laatste dagen, en verder niks. Dinsdag 24 augustus hield de redactie van deze site zich alleen bezig met sandboarden. Het ging wel aardig maar sturen zat er nog niet in. Na druk waxen had je een glad bord (en vette klauwen) en hoopte dan niet achterover te vallen. We voelden ons wel erg gezond bezig door het herhaaldelijk klimmen naar de top van de zandduinen.
Woensdag belde Wouter zijn jarige moeder en had met haar een enthousiast gesprek over onze naderende thuiskomst. 's Avonds konden we niet slapen maar dat is eigenlijk helemaal niet erg als er de volgende dag geen drukke baan wacht. Zo was er nu tijd om te luisteren naar de salsahoempa van buiten bij het kampvuur. Steeds een Spaanse vorm van osaberiosia, daarna een trompetje. Snaarinstrumenten altijd strakker maar voor de leut zijn blazers toch mieters. Je waande je op het Oktoberfest. Tot Wouter even buiten ging kijken en alle feestpret uit een radiootje bleek te komen dat in de lege keuken achter onze slaapkamer stond. Buiten waren alleen wat bezopen Denen aan het Deens brullen met een akoestische gitaar.
Donderdag waren we nogal duf en namen mat kennis van de fraaie oudste kerk van Ica alsmede van het Museo Regional. Met name dat laatste bleek toch weer een hypeje van de reisgids, die na het live zien van Inca-parafernalia zoals mummies, botten, potten, kleden, haren en ruïnes niet zoveel toevoegde. Binnen een kwartier stonden we weer buiten. We aten in Ica een pizza en dat was een hele verstoring van de regelmaat waarmee steeds in Huacachina werd gegeten.
Vrijdag zou de laatste oasedag worden. Tijdens het ontbijt bleek weer eens hoezeer het mein en dein (vooral dat eerste) de Peruaan bezighoudt. Op de radio was onvermoeibaar een man zich vreselijk aan het opwinden over de ongelijke inkomensverdeling in het land. De ober bood ons tours aan en toen dit niet lukte ook nog wiet. Toen we alle aangeboden goederen weigerden werd hij wat bozig en, omdat we niet wilden achterblijven, wij ook. We gingen voor het laatst sandboarden. Na drie geslaagde küren elk hingen we nog wat in de hangmatten bij het hostal.
Zaterdag 28 augustus reden we per bus naar Pisco, de oorsprong en naamgever van het gelijknamige alcoholsapje dat in Peru en Chili erg populair is, vooral met wat eiwit en zure rommel gemengd en vervolgens in de huishoudelijke allespletter gestopt. Maar daarvoor kwamen we niet, net zoals de meeste toeristen wilden we de Islas Ballestas zien. We checkten in bij hostal San Isidro en boekten (dom genoeg te duur) een tour en vermaakten ons verder in het restaurant. Het was duidelijk dat we aan de kust waren: veel vis.
Zondagmorgen bleken we middenin in een hanentuin te zijn beland. Rond vijven waren we dan ook al wakker. Wouter bleek verkouden en de vaart naar de eilanden was nogal kil. Er werd met een heel mannelijke snelheid gevaren. Erika was dan ook blij dat ze geen wit zomerjurkje had aangetrokken (heeft ze trouwens ook niet mee). We zagen eerst een geoglief. Onduidelijk was, aldus de uitstekende gids Dennis, wie deze had gemaakt. Mogelijk de Inca's, mogelijk een beschaving daarvoor, en mogelijk Jose de San Martin toen hij bezig was Peru aan de Spanjaarden te ontfutselen.
Of misschien de Piscaanse toeristische sector. Het was in ieder geval fraai en dat vooral doordat het zo groot was. Al snel hierna kwamen de vulkanische eilanden in zicht. Ze zagen er zo mooi uit dat Wouter voorstelde Peru aan te vallen, de eilanden af te pikken en Lenie 't Hart hierheen te sturen zodat de Waddenzee kan worden ingepolderd. Erika vroeg wie Lenie zou bellen. Al snel zagen we de enorme hopen vogelstront die de Islas Ballestas beroemd maken (want verband houdend met vele zeldzame vogelsoorten die hier permament of tijdelijk vertoeven). We vergaapten ons aan de enorme hoeveelheid vreemd uitziende vogels. Een Japanner voegde aan de vogelstront wat menselijke variant hiervan toe door over de reling van de boot te gaan kakken. (Ja 't is allemaal nogal piesprutkeutel maar eerlijke en onpartijdige berichtgeving vereist ten eerste 100% informatieverschaffing! We moeten dus maar even door de zure stront heen.) Verder gezien: zeeleeuwen, een zeespin, rotsformaties, alles in grote hoeveelheid en omvang. Schitterend. Hierna teruggevaren en veel koffie naar binnen gegoten. Gids Dennis nam ons nu mee naar een busje. Gezeten naast een vriendelijke Vlaamse reden we het Reserva Nacional de Paracas binnen. We zagen een fraaie kustlijn, rode rotsen en een rotsformatie in het water met de naam La Catedral. Hier vlooeg een fenomenale vogel, die we eerst voor een kondor hielden maar die volgens Dennis in het Engels de roodhoofdige vliegende kalkoen heette (bestáát dit?). Hierna volgde een lunch (weer vis) met Dennis en de Vlaamse Liesbeth. Rond vieren waren we terug in mooi Pisco.
Morgen gaan we naar Lima en kan het uren aftellen beginnen.

dinsdag, augustus 24, 2004

OVER THE LINES!
Maandagavond 16 augustus na aardbeving op de weg van Arequipa naar Nazca onverrichterzake en met hangende pootjes aangekomen bij hostal Katty, dat nu alleen nog prutkamertje in de aanbieding had. Dinsdag toch goed geslapen. 's Avonds bleek de bus te gaan. Maximale beenruimte, we hadden ons in een Opel Omega bouwjaar 1987 met nummerplaat RY-04-ND kunnen bevinden waarin ooit door Wouter prachtvakantie naar Italie en Oostblok gemaakt. Waar is die tijd...
Eenmaal in Nazca gingen we slapen. Rond tweeen besloten we de lunch te gebruiken in restaurant El Porton. Een pasta die zonder enige moeite de titel beste spaghetti al pesto in een jaar verdiende ging er goed in. Hierna gingen we prijs- en kwaliteitspeilend de vele reisbureautjes die Nazca rijk is langs. Hier immers zijn de Nazca-lijnen te zien, enorme afbeeldingen van condors, slangen, handen, apen, walvissen, honden, katten, muizen, kolibri's, parallellogrammen, driehoeken, pentagrammen, zeshoeken, trapezia, kubussen en ook gewoon stromende beken. Totale oppervlakte ongeveer 525 vierkante kilometer. Maar Nazca heeft meer om trots op te zijn - bij ene Enrique vonden we een combikaartje dat behalve een vlucht over de Lijnbaan recht gaf op een bezoek aan het Cementerio de Chauchilla en ook aan het Planetarium Maria Reiche. We begonnen met het laatste. Maria Reiche (1903-1998) was een Duitse wiskundige die haar leven en werk maakte van het verklaren van de Nazca-lijnen. Haar theorie was dat de lijnen de sterrenstand aangeven die samenvalt met het seizoen waarin men ondergronds water kan vinden. Ze heeft volgens sterrenkundigen onvoldoende overeenkomsten tussen de sterrenhemel en het aards gebeuren aangevoerd - astrologen zouden het wel pikken waarschijnlijk - maar geldt niettemin als belangrijkste autoriteit (andere verklaringen gaan ervan uit dat de lijnen routes inhouden naar ondergrondse waterreservoirs). Naar haar is dan ook het kleinste planetarium genoemd dat wij ooit hadden gezien.
Juist was de voorstelling begonnen of de vertelstem, die ook de deur voor ons had geopend, ging zo op in zijn verhaal dat hij niet het woeste geklop op de deur hoorde van twee Canadezen (1 man, 1 vrouw) die te laat waren en niettemin naar binnen wilden. We hadden ze eerder al gesproken en ze kwamen ook toen al wat paniekerig over. Een Zwitser opende de deur. De show duurde een minuut of 35 en de Canadezen bestonden het hierna om hun geld terug te vragen - THE SHOW WAS TOO SHORT!. Met een Deens koppel dat ook deel was geweest van het zevenkoppige publiek, bespraken we het belachelijke van zoveel kritisch consumentengedrag en besloten samen te gaan eten. We bleken de volgende dag ook samen de vlieg- en begraafplaatsronde te gaan doen. De Denen hadden gekozen voor eerst begraafplaats zien dan vliegen, wij het omgekeerde.
Eenmaal donderdagmorgen bleken we de zespersoons-Cessna te delen met de piloot, een Italiaanse en de twee Canadezen (hierna: Koos en Mien, dat leest makkelijker) die zo teleurgesteld waren in de sterrenkunde. De Cessna had nog in het planetarium gepast. Voorin allemaal metertjes die we nooit zouden begrijpen, achterin leren stoelen zonder hoofdsteunen. Stoer. Daar gingen we. We begonnen met de walvis, die wij beiden misten omdat we moesten wennen aan het luchtzwiepen van het vliegtuig. Hierna ging het beter maar de lijnen waren wel wat aan de dunne, dus fotograferen was nogal lastig. Ach nou ja, die eeuwige vastlegdrang...een blik achterom leerde dat Koos gedwongen was meer oog te hebben voor een kotszakje voor hem dan voor de lijnen, laat staan de fotografie. Mien zat hem terzijde en maakte foto's. De piloot was een kenner en had een serieuze plichtsopvatting. Door de koptelefoon schreeuwde hij druk welke figuren nu waar te zien waren, onderwijl druk en vakkundig sturend. Het was moeilijk dit woeste verteltempo bij te houden. Na een kwartier kreeg ook Erika het moeilijk. Niemand was heel rouwig toen de vlucht na een half uur voorbij was. De piloot bedankte vriendelijk voor de bereidwilligheid van zijn diensten gebruik te maken maar Koos kon niet meer aan een bedankje denken. Hij vluchtte fluks een taxi in, met medeneming van Mien, naar het hotelbed. Van hen werd de rest van de dag niets meer vernomen.
We werden een bus in gedirigeerd en konden hierin bijkomen van het tollende begin van de dag. Het begin van de begraafplaatstour was het bezichtigen van het maken van potjes met klei. Een kleikundige zette ervaren een potje in elkaar en hoewel alle potjes die hij had gemaakt geen enkele gebruikswaarde hadden, zag het er leuk uit. Mooi keramiek is niet lelijk. Hierna bezochten we een goudmijn, letterlijk, waar de gemiddelde werknemer zeven gram goud per dag verdient. Een man in een Iron Maiden-t-shirt legde uit hoe het werkte - ook in vloeiend Nederlands.
Nu zou het er met de skeletten toch van komen.
We reden een halfuurtje door de woestijnstof en kwamen toen aan bij zeven grafzerken, die open waren voor het publiek. De Inca's plachten hun doden in zittende houding te begraven met het oog op de wedergeboorte waar ze in geloofden. Grafrovers hebben veel graven opengelegd. Tegenwoordig is de boel meer onder controle en kun je de open graven bekijken. Het leverde voor iedere Metallica-fan zeer herkenbare beelden op, maar dan echt en redelijk luguber. Onze gids verstond zijn vak goed en legde met respect uit. Een grondige kerel, zo grondig dat hij de lijnenvlucht van de Denen Jen en Ye vergat. Eenmaal terug in Nazca konden de laatsten dus niet aan de spaghetti al pesto, waarvoor we ze nogal lekker hadden gemaakt. Om vier uur zouden ze vliegen. Jen deed een heldendaad door nog een hele bak pasta achterover te gooien voor de vlucht. Eenmaal terug hadden ze het prachtig gevonden en hadden we een mooie laatste avond in Nazca.
Vrijdag bracht een bus van de firma Flores ons onder het genot van jaren tachtig-hits naar Ica, een kilometer of 120 noordwestwaarts aan de Panamericana. Hier namen we de taxi naar het vier kilometer verderop gelegen Huacachina, een oase tussen zandduinen. Een schitterende plek om de laatste dagen van de reis door te brengen, op een eng dichtbije 311 kilometer van Lima. Na het gedwongen afzonderlijk reizen hadden we minder tijd in Bolivia doorgebracht dan we hadden gewild. We hadden nu dus tijd over, maar die kon in dit Goa II heel goed worden opgemaakt. We namen onze intrek in hostal Casa de Arenas. Het had Casa Australis mogen heten want de feestsfeer deed denken aan Sydneyse hostels. We barbecueden 's avonds mee.
Zaterdagachtend bleek maar weer eens hoe populair hier de jaren tachtig zijn: wakker worden met The A-Team op tv! And the planning came together: op straat kwamen we "I don't fly, fool" Koos en Mien weer tegen. De busreis was vreselijk geweest en met enorme vertraging, Casa de Arenas een afschuwelijke plek. Geen oog dichtgedaan. Inderdaad zag Koos eruit of hij net uit bed kwam, maar dat was eerder ook al zo geweest. Wellicht zijn pyjama-achtige kledij? We gingen ontbijten in een restaurant dat volgens Koos en Mien niet veel soeps was en zagen de lijders langskomen met rugzakken op, naar een ander hostal. Groot was onze plaatsvervangende treurnis toen die avond naast ditzelfde hostal een jaren tachtig-disco loeide.
We deden weinig behalve even op en neer gaan naar Ica met de taxi. Bij terugkomst kwamen we Koos en Mien tegen, die zich beklaagden over de openingstijden van de banken hier. Zondag haalden we de was weer op in het nu geheel dichte Ica en liepen, terug in Huacachina, de zandduinen op. Het was moeizaam ploeteren omhoog, en even uitrusten door te hangen aan een plant zat er niet in. Maar het uitzicht was geweldig.
Maandagmorgen alleen wat in hangmatten gelegen met boek en plaat, daarna sandboarden. De meters waren niet vlekkeloos. Erika had een aanrijding met een solitair aanzeilend sandboard maar kon toch aan het boarden beginnen. Er bleek veel wax nodig, na een paar keer boarden was het board stroef. We probeerden ons te herinneren hoe onze vriend de snowboardkeizer Prins Ype dit toch allemaal deed op het snowboard, en jawel deze trucks bleken te werken.

dinsdag, augustus 17, 2004

SOCIALIST
Jawel, het eerste gezamenlijke bericht. Geen ge-ik maar gewij dus weer en indiviuele acties worden weer in de derde persoon besproken. Maar niet voor lang meer want de twintigdagengrens is doorbroken. Dus moeten de dagen kaalgeplukt worden en dat deden we dan ook, de woensdag 11 augustus van het weerzien. Overdadig ontbeten met Jan en Sander en bij Jan in het hostel gekeken. Hij logeerde daar bij bekenden uit Duitsland. Alle beleefdheden werden in acht genomen en een pisco sour geserveerd. Na een berg alpacavlees te hebben gegeten, belandden we in de kroeg Deja Vu. Jan had hier met zijn gastvrouw en een vriendin van de laatste afgesproken. Het was goed toeven tot een uur of vijf. Het dakterras was verkoelend en dat was wel nodig met alle discohits die deden denken aan alle tijdens het puberale leven in het Drachtster uitgaansleven verprutste avonden. Het was een lange dag geweest, rundum die Uhr.
Donderdag deden we behalve elementaire dingen als eten en slapen dan ook niks.
Vrijdag was de moeder van Erika jarig. Zij (Erika, niet haar moeder) ging feliciterend naar Nederland bellen en Sander ging naar de supermarkt, alvorens we de mummie Juanita gingen bekijken. Erika (zie twee verhalen terug) had dit al gezien en wachtte op een bankje. Hierna betraden we een dakterras en genoten van het uitzicht op de vulkaan El Misti. Een modelvulkaan, perfect kegelvormig met sneeuw. Vandaag was het alleen een beetje heiig zodat de Mistige er niet fotogeniek bijstond. Sander had woensdag een lokale schone leren kennen, met wie we donderdag gezamenlijk uit eten waren geweest. Behalve in haar bijzijn noemden we haar Inca Marina en zij nodigde ons weer uit in Deja Vu. Hier waren ook Sarah en Laura, de inmiddels bij u lezer tot vervelens toe bekende vriendinnen uit Londen. Het werd weer vrij laat, ook door toedoen van een Peruaanse socialist die zich legitimeerde als advocaat en een heel kletsverhaal begon over Che Guevara maar - zo gaat het meestal met deze mensen - uit was op andermans tractaties en partner.
Zaterdag 14 augustus dan maar weer flink shomer shabbes in acht genomen. Het was te merken dat er hier in Arequipa feest gevierd ging worden. Veel mensen, steeds meer slingers in de straten en veel advertenties voor het biermerk Arequipena. We ontbeten met Sander, die net als wij maar niet weg kon komen. Ja, niksen is - en behoort te zijn - een integraal onderdeel van het reizen! Rond drieen waren we klaar met ontbijten en bleken met Sarah en Laura te hebben afgesproken voor de lunch. Ook vrienden van hen uit respectievelijk Duits- en Engeland waren erbij. Gezellig. Voor de avond was vuurwerk beloofd maar dit bleef helaas achterwege.
Geen wonder, want de echte feestdag was de zondag. 15 augustus is de verjaardag van Arequipa, dat dit jaar 464 jaar oud werd. De binnenstad was door een kilometerslange optocht van praalwagens onbereikbaar. Met een omtrekkende beweging kwamen we uit bij het klooster Santa Catalina, dat we wilden bezichtigen. Het was een erg fraai klooster met veel binnenplaatsjes en bepleisterde nauwe straatjes. Hierna boekten we de bus naar Nazca. Sander kon intussen maar geen vliegticket naar Lima krijgen en hij werd hier wat korzelig van want zoveel tijd had hij niet meer. Toen hij die middag zijn email las, bleek tot overmaat van ramp dat men hem op zijn werk alweer had ingepland voor wat pittige klussen. Nog erger werd voor de Ajacied toen bleek dat de roodwitzwarte rivaal na de eerste speelronde de voetbalcompetitie aanvoerde.
Na een bovenmenselijke omloopinspanning kwamen we aan bij ons hostal en gingen slapen.
Maandag bleken de meeste winkels weer open en herinnerde behalve een indringende pislucht rond de Plaza de Armas niets meer aan de verjaardag van de stad. We keken tijdens het ontbijt naar het zwemmen van Pieter van den H. Nu werd het wachten op de bus. Sander ging eerder weg dan wij. Jammer om afscheid van hem te nemen en voor Wouter ook wel vreemd, na een maand gezamenlijk reizen met deze heerser. Hierna aten we nog bij het restaurant La Italiana, dat eerder zijn diensten had bewezen. Geheel in de starthouding kwamen we aan bij het busstation Terrapuerto, maar de bus naar Nazca was geannuleerd. Vanavond proberen we het weer.

donderdag, augustus 12, 2004

MIJLPAAL (wouter)
Dinsdag 3 augustus zouden Sander, Michelle en ik Isla del Sol gaan bekijken. Dit is een eilandje in het Titicacameer, aan de Boliviaanse kant. We stonden vroeg op om maximaal de dag te plukken. Aanvankelijk slechts duizelig begon ik op de boot last van mijn maag te krijgen. Bij aankomst op het eiland verlangde mijn instortend gestel alleen nog maar naar een bed. Mijn reisgenoten gingen het eiland rondlopen en ik begon aan een grondige, herhaaldelijke bezichtiging van het toilet. Aan het eind van de lijdensdag kwam gelukkig Sander langs met het enige dat ik naar binnen kon krijgen, een emmer thee. Het wandelen was leuk geweest en Sander weer snel. Michelle vond hem een jonge hinde in loopland.
De volgende dag alweer een stuk beter terug naar Copacabana. Daar op straat lopend werden we staande gehouden door Eran, de Israelische jongen met wie Erika en ik van Salta in Argentinie tot Uyuni hadden samengereisd. Zijn Leiza was terug naar Engeland en hij liep met een landgenoot genaamd Jeval op de markt in Copacabana. We spraken af 's avonds wat te gaan drinken. Eerst zetten Sander en ik Michelle op de bus naar La Paz. Daarna bekeken we de schitterende kerk van Copacabana. 's Avonds bleek ook Eran ten prooi gevallen aan peristaltische lamlendigheid, zodat we met Jeval in een cafeetje eindigden. Het werd een flink gesprek over Israel, muziek en reizen. Mooi toch dat men onderweg met wildvreemden zomaar een gezellige avond kan hebben.
Donderdag 5 augustus zouden we Copacabana en Bolivia verlaten. Ik was benieuwd hoe we de grens zouden overschrijden want Peruanen hier schenen het leuk te vinden om toeristen te pesten door ze einden te laten lopen met hun bepakking. Een zenuwachtige buschauffeur legde uit waar je op moest letten en hoe gevaarlijk het allemaal was. Maar het viel allemaal mee, we waren zo de grens over. In Puno stapten we over op de bus naar het archeologisch bastion Cuzco. Mijn overgevoeligheid voor snurkers speelde flink op toen een vader met vrouw en kind lekker de zorgen voor het huilende kind aan zijn eega overliet en in het gangpad ging liggen pitten. Stikpoepziek werd ik van het varkensgeoink, tot de eega haar man wakker maakte. Gelukkig, dit scheelde weer een hartaanval. In een middernachtelijk Cuzco was het moeilijk een bed te vinden, het was hoogseizoen in deze uitvalsbasis voor Machu Picchu - de meest mysterieuze Inca-trekpleister in Zuid-Amerika. Uiteindelijk vonden we iets. Afdingen is een geliefd Israelisch tijdverdrijf, zodat Eran lang bezig was met het in de wacht slepen van 1 sol korting. De receptionist veronderstelde dat we wel een vervelende tijd zouden hebben gehad in dat akelige Bolivia. We ontkenden dit, het was erg leuk geweest. Hierop antwoordde hij dat Chili inderdaad nog veel erger was. We gingen slapen.
Vrijdagmorgen bleek het mooi weer en Cuzco een fraaie maar wel erg toeristische stad vol rode daken, kerken en kathedralen. Veel schoenpoetsers, bedelaars, riemenvekropers en restaurantaanprijzers. Sander en ik deden behalve het nuttigen van een flink ontbijt niet veel, we moesten bijkomen van de busreis. We wilden wel weten hoe we snel en goedkoop Machu Picchu konden zien. Je kunt erheen lopen via de Inca Trail maar hiervoor geldt een wachttijd van vijf weken en een prijs van 220 dollar. Beide vond ik voldoende voorwaarden om van het hele gebeuren af te zien maar Sander ging vragen wanneer je de trein kon nemen. In reisbureaus wisten ze dit niet. We vroegen of het ook mogelijk was langs het spoor te lopen. De meeste reiskundigen dachten dat dit in zes uur kon maar verboden was. Een wees nog wel op de overdadig aanwezige muggen en slangen. Zo wisten we die avond nog niet veel. Sander ging vroeg slapen en ik dronk met Eran, Jeval en nog een Israelier een borrel in cafe Mama Africa.
Zaterdagmorgen wilde Sander vroeg op. Omdat het de avond tevoren gezellig was geweest en ik het laat had gemaakt, zag ik hier niet het nut van in. Dit inzicht kwam pas later, toen we op het treinstation waren en vernamen dat retourtickets voor de trein naar Machu Picchu pas voor de volgende woensdag te krijgen waren. Hier kon geen sprake van zijn - we zouden dus gaan lopen en de trein terug nemen. Enkeltjes waren veel makkelijker verkrijgbaar. We betaalden de 34 dollar (bijna een dollar per kilometer) voor het treinkaartje en troffen hierna een Duitse jongen die van plan was het hele Machu Picchu maar te laten voor wat het was. Te duur, te lange wachttijd. Hij vroeg hoe wij het gingen doen en wij legden ons plan uit. Hij, Jan geheten, was er meteen voor in en kocht ook een enkeltje voor de trein terug. We zouden met zijn drieen de volgende dag gaan lopen, 28 kilometer door het dal van de Rio Urubamba. Ook Eran bleek mee te willen lopen. We dineerden samen en bespraken hoe we elkaar zouden treffen en al dat soort dingen.
Zondagmorgen om half acht namen we een taxi naar het eind van de weg door het dal van de Rio Urubamba, zo'n 80 kilometer van Cuzco. Dit is het beginpunt van de Inca Trail. We kwamen in Ollantaytambo (een dorp onderweg) twee Britten tegen die hetzelfde wilden doen. Nu was het zaak snel langs het spoor te gaan lopen, voor treinpersoneel ons tegen zou houden. Een man rende wel op ons af en zei dat je niet langs het spoor mocht lopen wegens het gevaar van passerende treinen maar hij kon met een kluitje het riet in worden gestuurd. Met zijn zessen beenden we flink door, het was inmiddels kwart voor elf en half zes zou het donker worden. Krap zeven uur dus om de 28 kilometer te lopen van kilometerpaal (hierna: paal) 82 tot 110. Deze laatste is het eind van het spoor in het dorp Aguas Calientes, dat onderaan de berg ligt waarop zich Machu Picchu bevindt. Van paal 82 liepen we fluks door en lieten allerlei Inca-ruines links en rechts liggen, geen tijd voor. Bij paal 87 namen we even evaluerend rust en bewonderden de prachtige vallei. De Britten waren aanvankelijk enorm voorop maar kregen nu last van hun elk twintig kilo bepakking. We spraken af bij paal 96, op de helft, te lunchen. Na een flinke tijd in trance doorbenen over en waar mogelijk naast de spoorkeien waren we hier om kwart voor twee. Een tinnetje tonijn werd geleegd op brood en noodgedwongen onder een steen begraven. Jan had hier duidelijk aanleg voor. Hij bleek ook de snelste van allen. Rond kwart over twee gingen we net weg toen de Britten aan kwamen lopen. We vonden dat de tijd begon te dringen en gingen nog harder lopen, naar Eran later uitrekende 5,3 kilometer per uur. Het schoot mooi op en bij paal 103 kon, het was rond vieren, een pak Pringles worden opgegeten. We moesten nu volgens de dienstregeling goed gaan uitkijken voor tegenliggende treinen. Sander en Eran deden het wat rustiger aan en zagen nog een orgie van kalkoenen. Jan en ik passeerden om half zes jippie-roepend paal 110 en vonden dit een foto waard. Vijf over zes waren Eran en Sander er en gingen we een hotel zoeken. We vonden een plek met goede bedden maar voor mij helaas geen warm water in de douche. Ik pruttelde hier wat over tegen een receptioniste, die vol bleef houden dat het water dat ik koud noemde warm was. Alles is perceptie dus ik liet het erbij. Lekker eten.
Ofschoon ik me had voorgenomen uit te slapen, stond ik met Sander en Eran om vijf uur op en klom de 400 meter die ons nog van het magische Machu Picchu scheidden (Jan bleek later de bus omhoog te hebben genomen). Halverwege besloot ik dat het gekkenwerk was om zonder ontbijt en met spierpijn van gisteren dit tempo aan te houden. Ik at een appel terwijl Sander en Eran de berg oprenden. Gelukkig voor mij bleek ik toen ik een half uur later aankwam niet veel gemist te hebben; de lucht zat potdicht met mist. Na wat kijken stelde Sander voor dat we toch ons punt gemaakt hadden door hier op spierkracht te komen, zodat slecht zicht ons niet depressief moest maken. We gingen wat eten en drinken en pardoes brak de zon door. We gingen weer omhoog en zagen nu, gelukkig nog met weinigen, het bekende plaatje van een uitgestrekte Inca-stad met groen gazon in het midden, hoofdpoort en terrassenlandbouw. Wauw. Ik besloot een andere route te kiezen dan Eran en Sander en ging eerst maar eens een half uur van het uitzicht van de terrassen genieten. Langzaam liep ik door deze grootste toeristische kaskoe in Peru, tot ik uitkwam bij Huana Picchu, nogmaals 400 omhoog. Vanaf hier had je een mooi totaaloverzicht, beloofde een foldertje, maar de gedachte aan weer een eind klimmen maakte me wat lusteloos. In fatalistische stemming sleepte ik me omhoog. Maar het bleek mee te vallen, het pad was smal en steil maar niet zo lang en het uitzicht was geweldig. Vanaf hier zag je goed dat Machu Picchu de vorm heeft van een condor. Ineens stond Sander naast me. Eran had het niet meer zien zitten met Huana Picchu maar de jonge hinde had er nog wel trek in gehad. Gezamenlijk liepen we terug naar Machu Picchu en merkten hier dat het aantal bezienswaardigheidsbekleders wel erg groot was geworden. We waren er nu ook al zeven uur geweest en wilden weg. We namen voldaan maar wat bozig wegens de ticketprijs de bus omlaag naar Aguas Calientes.
Hier wachtte mijn steenkolenspaans een akelige verrassing.
De hotelreceptioniste vond dat wij het hotel moesten verlaten omdat zij had aangenomen dat, door mijn koudwatervrees de dag ervoor, wij na een nacht wel zouden vertrekken. Terwijl driemaal uitdrukkelijk verzocht en toegestemd was twee nachten te mogen blijven. De waarheid was dat ze klanten hadden gevonden die meer wilden betalen dan wij. Dan maar de barse buitenlander uitgehangen en haar toegevoegd dat ze een idioot was die haar werk niet verstond. We zochten een ander hotel en hadden hierna eigenlijk niet veel meer te doen. Daarom zochten we onze toevlucht tot bier in een tweetal kroegen. We waren allemaal heel blij met de goedkope en snelle manier waarop we Machu Picchu hadden kunnen zien en de stemming was opperbest. Ook zagen we de Britten weer, die de zondag om half zeven bleken te zijn aangekomen bij paal 110. Hun blaren hadden zodanig pijn gedaan dat ze liever over de rails liepen dan over de keien.
Dinsdag namen we de trein van 8.35 terug naar Ollantaytambo. Het vervolgvervoer naar Cuzco was makkelijk geregeld en rond twaalven waren we weer in de stad. We lunchten en spraken af nog een laatste diner te hebben voor Jan, Sander en ik naar Arequipa zouden gaan en Eran in Cuzco zou blijven om de laatste dagen van zijn reis te besteden voor hij uit Lima terugvloog naar Israel. Meest in het oog springend bij deze maaltijd was de Pizza Kilometrica, door Eran en Jan in een recordtijd van elf minuten soldaat gemaakt. We haalden onze tassen uit het hotel en namen de bus naar Arequipa, waar ik Erika weer zou zien. Door het lopen van de afgelopen dagen (in totaal een marathon) was de beperkte beenruimte wat tegen het zere been maar wie zeurt daarover als de bus veel vroeger dan verwacht aankomt in Arequipa? Vijf uur 's morgens namen we de taxi naar het hotel Katty (door vorige verhaal van voldoende bekendheid), waar Erika wel slaapdronken maar verheugd opendeed. We sliepen nog wat en praatten aan het ontbijt bij met elkaar, Sander en Jan.

dinsdag, augustus 10, 2004

HOTEL KATTY (Erika)
Dinsdag 3 augustus. De dag van de hondertienmeter hoge heuvel El Morro. Na het ontbijt liep ik naar het pad dat me naar de top zou brengen. Een Peruaanse familie uit Cusco stond ook aan het begin en vroeg of ik een foto van hen wilde maken. Men stond er vervolgens op gezamenlijk naar boven te lopen. Het was een vriendelijke familie die alles wilde weten over mijn bezoek aan Zuid-Amerika. Zelf waren ze een week op vakantie. De tocht naar boven duurde niet lang. De familie Valencia Perez, wilde bovenop graag nog meer foto´s en vervolgens kreeg ik een frisje en overdadig veel koekjes aangeboden. Als deze mensen ten voorbeeld stonden voor alle andere Peruanen...dat beloofde veel goeds.
El Morro is een heuvel waarover veel gevochten is tijdens de Pacifische oorlog. Hij hoorde toendertijd bij Peru, maar op 7 juni 1880 hadden de Chilenen met succes de heuvel ingepikt. Dat het voor de Chilenen echt als overwinning werd gezien bleek uit het bijbehorende kleine museum, waar met grote lof dat Chileense leger werd tentoongesteld. Naast het museum stond nog een inmens groot Christus beeld dat als het ware waakt over de stad.
Ik nam afscheid van de Peruanen en liep bergafwaarts. Onder het genot van Spaanse smartlappen at ik een broodje.
De volgende morgen bracht een taxichauffeur mij naar de bushalte van Arica. Een behoorlijke chaos en allerlei mensen die wat van me wilden, Indiase toestanden. Na een beetje speurwerk belandde ik in een bus samen met twee gezellige franse dames. Na weer een Chileense stempel kwam er nu een Peruaanse stempel bij. Binnen anderhalf uur waren we in Tacna. De Franse dames gingen direct door naar Arequipa, maar ik bleef om nog een werk van Gustave Eiffel te bekijken. Ik checkte in, in een hotel dat niet echt kosher was. Ik was de enige toerist en de dochter maakte een nieuwsgierig praatje. In Peru vond men het nogal vreemd dat een vrouw in haar eentje 0p pad was. Bezorgd vroeg ze of ik wel familie had enzo. De eigenaar van het hotel vond mijn bezoek ook erg interessant en vroeg meteen of ik ´s avonds met hem mee ging naar het casino. Dit verzoek sloeg ik meteen vriendelijk af onder het motto: "ben ziek, heb rust nodig." De rest van de middag besteedde ik aan het bekijken van de fontein en de kathedraal en besefte dat dit ook het enige was in Tacna. Daarbij was Tacna niet zo´n fijne plek. Kreeg allemaal ongewenste onzedelijke voorstellen toegespeeld van de locale mannelijke bevolking en besloot de volgende dag te vertrekken naar Arequipa. Een taxi chauffeur die keihard om zijn eigen grappen lachte bracht me de volgende ochtend naar de busterminal.
De bus vertrok om kwart voor tien. Weer was ik de enige toerist en een vrouw voor mij gezeten wilde daar mooi gebruik van maken. Of ik haar plastic zakje met schoenen even in mijn tas wilde bewaren?! Nou nee. Hier was ze niet zo blij mee. En later begreep ik waarom. Binnen een uur bereikten we een douane post. Tacna ligt in een belastingvrije zone en hier werd alle bagage gecheckt. Het hele laadruim van de bus werd leeggehaald. Wat er allemaal wel niet tevoorschijn kwam: mega grote tv´s, stereo installatie´s, digitale camera´s . Ik keek mijn ogen uit. Na heel wat geharrewar kon de bus weer doorrijden om een half uur later weer te stoppen bij een politie post die alle paspoorten ging controleren. Vervolgens werd er een film opgezet en ik las een boek. Opeens opgeschrikt door twee vechtende vrouwen in de bus. Haren trekken, spugen, knijpen slaan, alles erop en eraan. Ik zat op veilige afstand en moest erg lachen om het tafereel. De oorzaak was dat een van beide vrouwen iets wilde stelen van de andere. Twee mannen moesten tussen beide komen en na een kwartier vervolgde de reis door het eindeloze woestijnlandschap. Ondertussen kwamen er nog een aantal verkooplieden de bus in die cursussen Engels en Viagra verkochten.
Uren later doemde de vulkaan El Misti op boven de stad Arequipa. Een schitterend gezicht. Ik checkte in bij hotel Katty dat echt luxe was vergeleken met het hotel van de avond ervoor. Ook de stad bleek erg mooi. De volgende morgen begon met een ontbijt in een van de restaurants rondom het centrale plein. Hier ontmoette ik een Amerikaanse, Tracey, die ook alleen reisde. Het werd een gezellig gesprek en ze bleek ook in hotel Katty te verblijven.
De rest van de dag werd besteed aan het wandelen door de stad en het bekijken van de vele mooie gebouwen. Het oversteken was nogal een gevaarlijke zaak. Er reden zoveel kleine vierkante mini Daewoo taxi´s, onvoorstelbaar. Zonder kleerscheuren zaten Tracey en ik
´s avonds aan het diner. Ze bleek moeder te zijn van vier kinderen en lag in een scheiding met haar Jamaicaanse man. Het werd niet echt laat, want Tracey had nogal last van haar maag. Zaterdagmorgen ontbeet ik op een van de balkons die uitkeken op het centrale plein. Er waren heel wat bruiloften aan de gang en er werd volop gefotograffeerd, een levendig geheel.
Vervolgens bekeek ik het eigenaardige Museo Sanuarios Andinos. In dit museum was een gemummificeerd inca meisje - Juanita genaamd - te bewonderen. Ze werd op 8 september 1995 ontdekt door antropoloog Dr. Johan Reinhard op de 6.380 meter hoge vulkaan Ampato. Vijfhonderd jaar geleden had op deze vulkaan een Inca ritueel plaatsgevonden waarbij Juanita aan de berg was "geofferd". Het ritueel werd gehouden om de weergoden te vriend te houden. Door de extreme kou bovenop de berg was haar lichaam nog in perfecte staat en ze werd ontdekt na een uitbarsting van de vulkaan. Nu is ze te bewonderen in het museum. Een indrukwekkend gezicht en ook best luguber. ´s Avonds wisselden Tracey en ik onze verhalen van de dag uit. Zij had een mountainbike tocht gedaan en had nogal spierpijn. De volgende morgen werd ik al om vijf uur wakker en had voor negenen al acht keer op de wc gezeten en twee keer overgegeven. Het eten van de vorige dag was blijkbaar niet zo goed gevallen. De rest van de dag besteedde ik in hotel Katty.
Maandag negen augustus was een betere start. De maag was tot rust gekomen en weigerde geen voedsel meer.


donderdag, augustus 05, 2004

PETE'S PLACE (wouter)
Woensdag 28 juli. Na Erika in Sucre te hebben uitgezwaaid, wachtten Sander en ik op onze bus naar La Paz. Een Nederlands meisje, Michelle, geheten, voegde zich bij ons. Een prima bus reed ons door de koude nacht naar de de facto hoofdstad van Bolivia. Aldaar namen we een taxi naar hotel Torino. Een stap terug in de tijd, met naar goed Boliviaans model een reusachtige douchekop waar weliswaar weinig maar wel warm water kwam. Gedrieen liepen we door de stad en kwamen in een bruiloftsstoet terecht. Michelle nam zich voor lege rijstzakken te kopen als souvenirs maar van een aankoop kwam het niet. We wilden naar een planetarium maar dit bleek tijdelijk verhuisd naar een voor ons niet op te sporen locatie. Daarom gingen we maar het naburige archeologisch museum in. Heel wat potjes en pannetjes maar ook twee gemummificeerde lijken die destijds waren begraven in potten. Vrij snel hadden we genoeg van dit museum en eindigden in La Bodeguita Cubana. Hier werd het een lange praatsessie over het leven, die we wilden voortzetten in een restaurant. We waren de tijd alleen een beetje vergeten, zodat alles dicht was. We kwamen nog wel in een buurtkroeg terecht, waar woest gedanst werd op Boliviaanse hardpolka.
De volgende morgen dan ook wat verdwaasd en met plakkeel wakker geworden. We hadden alledrie een krap tijdschema dus besloten we vandaag La Paz te laten voor wat het was en de bus te nemen naar Sorata, in de reisgids beschreven als een ongepolijst bergjuweel. We bleken niet de enigen met juweelzucht en pas om vier uur bleek er een bus zitplaatsen over te hebben. Van het busstation Cementerio namen we daaorm de taxi weer naar het centrum. We hadden daar donderdag fe-no-me-na-le falafel gegeten en Sander was dit niet vergeten. In een uur joegen we er elk weer anderhalf door. Met de taxi naar Cementerio wilde het daarna niet zo vlotten. De motor sloeg af en de chauffeur beklaagde zich over de blijkbaar waardeloze Peruviaanse benzine, die voor minstens de helft uit water bestond (Bolivianen hebben flink de schijt aan Chilenen en vooral Peruanen, vanwege de verloren Pacifische oorlog eind negentiende eeuw, die Bolivia zijn toegang tot zee kostte. Chili heeft inmiddels aangeboden land terug te geven maar Peru moet hier niks van hebben.)!
In een volle bestelbus reden we naar het juweel Sorata. Daar kwamen we rond half negen aan. We namen onze intrek in hotel Mirador en wilden daarna wat eten. We kwamen terecht bij Pete's Place. Hier hadden ze een goede daghap. Een middelbare bebrilde hippie zat in een hoek te lezen. Dit moest wel Pete Zelf zijn.
Zaterdag vonden Sander en ik het uitzicht uit het hotel zo adembenemend, met terrasweilanden en kleine huisjes op eindeloze hellingen, dat we besloten wat te gaan lopen. Michelle had last van een dorre woestijnkuch dus ging niet mee. Nauwelijks waren Sander en ik onderweg of een hond voegde zich bij ons. Mijn reactie was des Pavlovs: hup weg, jij jouw habitat ik de mijne en dat moet zo blijven. Maar ik had het mis - dit was een vriendelijk, filosofisch en ook wel wat geil ingesteld dier, dat trouw met ons meeliep en onze koekjes veel lekkerder vond dan wijzelf. De uitzondering die regel bevestigt. Een onverhoedse aanval van twee moordlustige roofhonden liet hem de oren neerhangen. Ik besloot hem Lovely John te noemen. Dwars door keuterakkers en over riviertjes liepen we weer omlaag en dronken een biertje bij het pittoreske cafe Illampu. John ging slapen. Rond zes uur waren we weer terug in Sorata. Inderdaad, een juweel.
Daarom de volgende morgen met gids maar helaas nog zonder voorthoestende Michelle weer berg opgelopen, naar het Laguna Chillata op 4200 meter. In tegenstelling tot zaterdag, toen het geheel bewolkt was, hadden we nu stralend weer. Onze gids heete Julio en was een alleraardigste dertiger met twee kinderen. Hij voreg honderduit over Nederland en kon zich niet voorstellen dat er in dit landje plekken waren die op min zestien meter hoogte liggen. Allengs werd de schitterende route steiler en ik begon de hoogte te voelen. Zo niet Sander. Als een jonge god rende hij de berg op, regelmatig foto's knippend en superlatieven slakend. Ik begon het van zijn kant levendige gesprek wat moeilijk bij te houden en vroeg steeds vaker of ik nog eens een foto kon maken. Helaas, het was allemaal schitterend maar op 4100 meter, 100 meter voor het begeerde meer, besloot ik op Sander en Julio te wachten. 1500 meter stijgen was me net iets teveel. Beetje verwend misschien maar ik had de Emerald Lakes in Nieuw-Zeeland en het Laguna Colorada al gezien en wilde heel weer beneden komen. Ik ging dus maar wat in het gras liggen kijken naar de fantastischemuur van sneeuw, ijs en rode steen die voor mij stond. Ook geen gek uitzicht, dacht ik nog, toen twee tot kotsens toe hoogtezieke Fransen met gids in hetzelfde tempo als Sander omhoog ging, omlaag kwamen rennen. Inmiddels kwamen Julio en Sander weer omlaag. Bij Sander brak de pleuris uit toen hij mij in het gras zag liggen (echt alleen even pitten), hij dacht ik het loodje legde. Hij klaarde dan ook zienderogen op toen ik vroeg of het een mooi meer was geweest. Dat was het. We deden nog een mooi uitkijkpunt over het nu wel bekende juweel aan en liepen knieknikkend omlaag. Bezweet en wel togen we naar Pete's Place en daar ziet ineens Sarah, met wie we de Salar de Uyuni-tocht hadden gereden, mij staan. Een mooi en hartelijk weerzien. Laura en Danny waren ook in Sorata en ze wilden net gaan eten - in Pete's Place. Overbodig te zeggen dat het een langdurige uitwisseling van verhalen werd.
Nu begon Pete op te spelen. Zijn cafe sluit om tien uur maar de boze buitenwereld vraagt Pete nog wel eens vlak voor tienen om een drankje, zodat hij zijn deadline niet haalt. Zo ook nu. Rond tien over tien kwam Pete zeggen dat het hier toch werkelijk geen bar was. Danny vond dat hij dan niet vijf minuten tevoren een halve liter bier had moeten serveren. Pete hield voet bij stuk - doordrinken en wegwezen! Om zijn mening kracht bij te zetten, ging hij Bruce Springsteens Dancing in the Dark draaien op een voluma waardoor ik dit liedje nooit meer zal vergeten. We waren het erover eens dat het een mooi nummer was en bleven nog wat zitten. Pete begon nu wel wat exploderende stuiptrekkingen te maken. Danny ging eens vragen waar het nou allemaal op sloeg. Het was, aldus Pete, allemaal de schuld van de Nederlanders, die hem op een gemene manier aan het uitproberen waren. Michelle, Sander en ik waren hierdoor wel wat verbolgen en praatten in het hotel nog wat nu over deze roddel.
Maandag namen we de bus. Ik was flink beblaard en blij dat ik niet veel hoefde te lopen. We gingen naar Copacabana, niet het fameuze strand in Brazilie maar een dorpje bij het Titicacameer. De prima busmaatschappij "2 de Febrero" bracht ons er in enkele uren, met een overstap langs een hoofdweg. Copacabana bleek een prachtige plek met een hele fraaie kerk, die deed denken aan de kathedralen in Old Goa, India. Met Laura maar zonder Sarah (buikziek) en Danny (in Sorata achtergebleven) aten we een erg lekkere Titicaca-forel.
Op deze forel, en mijn eigen buikgriep daarna, kom ik snel terug.

maandag, augustus 02, 2004

UIT DE HOOGTE
Uitgezwaaid door Wouter en Sander, vertrok mijn (Erika) bus op woensdag 28 juli naar Santa Cruz. De uitzwaaiers vertrokken dezelfde dag naar La Paz.
De eerste uren in de bus waren hobbelig, want in geheel Bolivia is de geasfalteerde snelweg niet sterk vertegenwoordigd. De bus reed over hoge bergtoppen en door diepe dalen. Na een paar uur werd er gestopt voor de avondhap. Bij gebrek aan eetlust kocht ik wat te drinken en wilde een ommetje over de niet interessante parkeerplaats maken. Hier werd abrupt een eind aan gemaakt door een inmense stofwolk die achter een passerende vrachtwagen vandaan kwam.
Naast mij zat een Boliviaanse man. Hij werkte in de oliebusiness, waar Santa Cruz en omgeving bekend om staat. Hij nam nogal wat ruimte in, maar ik liet me niet wegboxen. Zo ontstond een stille strijd om ruimte. De volgende morgen kwam de bus al om zeven uur aan in Santa Cruz. Bij het wakker worden zag ik weer eens wat groene weiden, dat was een tijd geleden. Groen is namelijk weinig tot zeer weinig te bekennen op de hoogvlaktes. Een taxi bracht mij in miezerige regen naar een hostel. Het bleek nogal prijzig te zijn en na enig verder wandelen deed ik mijn intrek in het Santa Barbara hostel. Een goede dag, eindelijk weer honderd procent zuurstof, want Santa Cruz ligt op een plezierige laagte van vierhonderdvijftig meter. Wel voelde het nog alsof ik bij moest komen van een ontzettende griep. De volgende morgen ontbeet ik in restaurant Picolo. Het viel me op dat de mensen in Santa Cruz wat welvarender waren dan in andere plaatsen die we in Bolivia hadden aangedaan. Het was opmerkelijk hoe hip het daar was om als serveerster bij wijze van decoratie een pen door het haar te steken. Na het ontbijt maakte ik een korte wandeling door park Arenal. En de rest van de middag besloot werd er rustig aan gedaan. 's Avonds viel ik als een blok in slaap, maar midden in de nacht gewekt door een groep dronken kinder Britten die hun intrede in het hostel deden. Om er zeker van te zijn dat de volgende nacht meer slaapuren op zou brengen, verhuisde ik de volgende morgen naar een ander hostel. Zelfde prijs, rustiger en een beter bed, perfect voor een herstellende reizigster.
Na het ontbijt wandelde ik opnieuw door de stad en maakte foto´s van de koloniale gebouwen. Tussendoor de hele tijd het getoeter van taxi´s die je overal naar toe willen brengen en schoenpoetsers die elke kleur schoenpoets willen smeren. Zondagmorgen 1 augustus ging de wekker al om vier uur. Snel de tas ingepakt en om half vijf stond er een toeterende Diego Maradonna look-a-like taxichauffeur klaar om me naar de luchthaven - Viru-Viru - te brengen. Ik had zo mijn bedenkingen. De gehele taxi rook naar alcohol en ook nam de man de ruimte op de snelweg. Ondertussen praatte hij maar over dat veel vrienden van hem een Nederlandse vrouw hadden. En ik begon maar over mijn vlucht naar Arica en dat ik mijn vriend snel zou zien. Zo hield ik hem bij de les en was de luchthaven snel bereikt. De eerste vlucht ging van Santa Cruz naar La Paz, op vierduizend meter hoogte. Een beetje nerveus verliet ik het vliegtuig. Ik vloog juist naar Arica (Chili) om de laagte op te zoeken... Het eerste uur bracht ik er goed vanaf. Maar de daarop volgende uren werd het hoofd steeds zwaarder en het ademen moeilijker. Totdat vlak voor het vertrek ik maar een bezoek bracht aan het zuurstofmasker. Als een jonge poenix herees ik van het ehbo bed en ging aan boord van de Lan Chile vlucht richting Arica. Naast me zat een Australisch stel uit Perth. Het gesprek was van korte duur, want binnen een half uur landde het vliegtuig alweer en was ik op de plaats van bestemming, Arica, mijn verlossende stad. De laagte lachte me tegemoet. Zo ook een taxi chauffeur die me naar het centrum bracht. Hij reed me eerst langs een mannetje op de hoek om mijn laatste bolivianos en dollars in te wisselen in Chileense pesos. Op de vraag of er niet een gewoon wisselkantoor zat was het antwoord. Zondags is alles dicht. Ah vergeten, had ik nu maar gewisseld op de luchthaven van La Paz. Maar de pesos waren met mij en het werd een goede deal. Na wat gezoek kwam ik terecht in het prima hostel Pacifico.
Tijdens de avondhap raakte ik in gesprek met Richard en Loo (Louisa?). Twee vriendelijke reizigers die de volgende dag naar Park Lauca vertrokken.
De volgende morgen scheen de zon. Een prima dag om wat gebouwen te bewonderen van de Fransman Alexandre Gustave Eiffel. Naast de Eiffeltoren heeft hij ook in Zuid-Amerika sporen achtergelaten. In park General Baquedano is het voormalige douanekantoor te bewonderen. Het gebouw was geplaatst in 1874 en bestaat aan de binnenkant, niet verbazingwekkend, uit veel metaal. Een tweendertig treden tellende stalen trap gaf toegang aan het dakterras. Vanwaar een mooi uitzicht over de haven. Dichtbij was de kerk Iglesia San Marcos in gothische stijl. Nog een werk van Gustave. Ontworpen en gebouwd tussen 1871 en 1875. Compleet van ijzer bedekt onder een aantal verflagen. Vanaf het plein een mooi uitzicht op heuvel El Morro Arica, die ik bewaarde voor de volgende dag.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?